Home » 5 Synthese van de resultaten van het onderzoek

5 Synthese van de resultaten van het onderzoek

Zoals beschreven in hoofdstuk 3 is het ACVG in zijn onderzoek gestuit op relatief zwakke vrijstaande huizen en traditionele Groningse boerderijen buiten de scope die niet aan de Meijdam-norm voldoen. De genoemde beperkingen in de processen voor het identificeren van eventueel risicovolle gebouwen (hoofdstuk 4) versterken het beeld dat er meer potentieel risicovolle gebouwen buiten de scope kunnen zijn.
 
Om vast te stellen of het niet voldoende aannemelijk is dat de gebouwen buiten de scope aan de Meijdam-norm voldoen, analyseren wij in dit hoofdstuk welke constructieve kwetsbaarheden kunnen voorkomen die ertoe leiden dat een gebouw mogelijk risicovol is bij een aardbeving. Dat doen wij in paragraaf 5.1 aan de hand van wat wij hebben geconstateerd bij ons onderzoek van informatiebronnen (hoofdstuk 3). Wij vullen dat aan met onze (wetenschappelijke) kennis, expertise en ervaring vanuit de praktijk.
 
In paragraaf 5.2 bekijken wij vervolgens of die constructieve kwetsbaarheden alleen zullen voorkomen bij enkele vrijstaande huizen en traditionele Groningse boerderijen of dat die misschien breder zijn gemist. In paragraaf 5.3 sluiten wij af met een beschrijving van de acties die volgens ons nodig zijn.

5.1 De constructieve kwetsbaarheden die bij gebouwen buiten de scope kunnen leiden tot overschrijding van de Meijdam-norm

In algemene zin kunnen gebouwen relatief kwetsbaar zijn voor bezwijken als gevolg van een aardbeving doordat:

Wij hebben voor beide categorieën beschouwd op welke manier dit bij gebouwen buiten de scope zou kunnen voorkomen in die mate dat het aannemelijk is dat het gebouw niet voldoet aan de Meijdam-norm.

5.1.1 Constructieve kwetsbaarheden in het gebouwontwerp (inherent kwetsbare gebouwen)

Zoals wij in paragraaf 2.3 hebben toegelicht, wordt het geheel of gedeeltelijk bezwijken van een gebouw in de regel ingeleid door het bezwijken van dragende wanden (in-het-vlak of uit-het-vlak) of het loskomen van grote niet-dragende bouwelementen. In de steekproef onder gebouwen buiten de scope komt in-het-vlak globaal bezwijken (waarbij er sprake is van het verlies van de standzekerheid van het gehele gebouw) niet naar voren als een relevant faalmechanisme. Wel komt uit-het-vlak lokaal bezwijken van wanden naar voren als een belangrijk aandachtspunt. Ook zien wij dat grote niet-dragende bouwelementen een risico kunnen vormen.

In de steekproef zijn vijftien gebouwen buiten de scope diepgaand beschouwd en beoordeeld op basis van de NPR 9998: 2020. Het ACVG en de NCG hebben deze gebouwen zorgvuldig geselecteerd. De resultaten geven veel inzicht, hoewel de gebouwen niet representatief zijn voor de gehele Groningse voorraad. Het zijn namelijk allemaal vrijstaande metselwerkwoningen die relatief kwetsbaar werden geacht voor aardbevingen. 

Dat versterking tegen in-het-vlak bezwijken zelfs bij de relatief zwakke gebouwen uit de steekproef niet meer aan de orde is, maar uit-het-vlak bezwijken wel aandacht verdient, past in het bredere beeld dat wij hebben van de kwetsbaarheden die zich bij de verlaagde seismische dreiging door de verminderde gaswinning nog voordoen in het aardbevingsgebied. Wij zien dit namelijk bevestigd in de praktijkervaring van ingenieursbureaus die werkzaam zijn in de versterkingsoperatie, in meer algemene inzichten over de constructieve kenmerken en in de seismische weerstand van gebouwen en de ervaringen uit andere onderzoekssporen van het ACVG (zoals de typologieaanpak):

Uit-het-vlak bezwijken van wanden en het loskomen van grote, niet-dragende bouwelementen kan vrijwel alleen leiden tot een overschrijding van de Meijdam-norm, als de kans op bezwijken én overlijden daarbij relatief groot is. Dat komt doordat het hier gaat om lokaal bezwijken en niet om het verlies van de standzekerheid van het gehele gebouw.29

Hieruit hebben wij afgeleid dat er slechts twee specifieke constructieve elementen in gebouwontwerpen zijn die dusdanig kwetsbaar zijn dat zij kunnen leiden tot een overschrijding van de Meijdam-norm (voor een nadere toelichting verwijzen wij naar bijlage D):

1. Metselwerkwanden die relatief kwetsbaar zijn voor uit-het-vlak bezwijken met grote gevolgen van bezwijken
Het gaat hierbij om twee typen:

2. Relatief kwetsbare gemetselde inpandige rookkanalen die bij bezwijken een voortschrijdende instorting kunnen veroorzaken in oudere, grotere gebouwen (zoals traditionele boerderijen)
Ook hier gaat het om twee typen:

Van deze twee kwetsbare constructieve elementen is de verwachting gerechtvaardigd dat de eerstgenoemde (metselwerkwanden) vaker zal voorkomen dan de tweede (inpandige rookkanalen).
 
Bij de relatief kwetsbare gemetselde inpandige rookkanalen constateren wij echter wel dat zij mogelijk kunnen voorkomen in grotere, oudere gebouwen die zijn toe te delen aan de typologie Metselwerk-C (vrijstaande woningen in metselwerk, zoals rentenierswoningen), terwijl er op dit moment geen specifieke aandacht voor deze elementen is bij de gevalideerde typologieën.

Figuur 4 – Voorbeeld van een schuin opgetrokken gemetseld rookkanaal

Bovengenoemde twee kwetsbare constructieve elementen deden zich bij de steekproef alleen voor in het gebied waarin de seismische belasting volgens de NEN-webtool bij de NPR 9998 groter is dan 0,1g PGA (herhalingstijd 475 jaar, zie figuur 5). Gezien de grote kans op bezwijken en overlijden die nodig is om deze kwetsbaarheden risicovol te maken, verwacht het ACVG dat deze kwetsbare constructieve elementen vrijwel alleen risicovol zijn in dit gebied. De betreffende gebouwen moeten dan uiteraard wel voldoen aan de standaard (niet-seismische) basisvoorschriften uit NEN 8700.

Figuur 5 – Kaart van Groningen met het gebied binnen de 0,1g PGA-contour (bij T5 en een herhalingstijd van 475 jaar)

5.1.2 Constructieve kwetsbaarheden die in de loop der tijd zijn ontstaan (verzwakte gebouwen)

Bij een gebouw kan sprake zijn van een overschrijding van de Meijdam-norm doordat de constructie is verzwakt. Dit kan het gevolg zijn van natuurlijke processen (veroudering, zettingen, trillingen) en van menselijk handelen (verbouwingen). Het kan zich in het gehele aardbevingsgebied voordoen, ook bij gebouwen buiten de scope:

3. Constructieve kwetsbaarheden door constructieve schade 
De relatie tussen schade en aardbevingsbestendigheid is ingewikkeld en op dit vlak bestaat nog een kennislacune. Naar onze deskundige mening kan een verzwakking van de constructie door constructieve schade echter wel leiden tot een overschrijding van de Meijdam-norm. Bijvoorbeeld wanneer een verbinding tussen twee metselwerkwanden wordt verbroken door scheurvorming, zodat de horizontale steun van de wanden minder wordt. Een tweede voorbeeld is het aantasten van hout-metselwerkverbindingen door corrosie. In beide gevallen wordt de metselwerkwand kwetsbaarder voor uit-het-vlak falen. Dit hebben wij geconstateerd bij ons onderzoek naar gegronde AOS-meldingen. Bij deze meldingen kan zelfs sprake zijn van dusdanige schade dat in-het-vlak bezwijken de aanleiding is voor overschrijding van de Meijdam-norm. Constructieve kwetsbaarheden door constructieve schade kunnen ook in beeld komen via LOOV. Denk bijvoorbeeld aan wanden die zijn losgescheurd van andere wanden.

Schade aan funderingen heeft op zichzelf nauwelijks invloed op de constructieve veiligheid van een gebouw. Dat is pas het geval wanneer schade aan de fundering leidt tot schade aan de bovenbouw, zoals scheurvorming in wanden en schade aan verbindingen tussen wanden. Dat aspect is gevat in de hiervoor beschreven constructieve kwetsbaarheden door constructieve schade.

4. Constructieve kwetsbaarheden als gevolg van een verbouwing
Het is mogelijk dat er door een verbouwing onbedoeld sprake is van een wezenlijke afname van de weerstand tegen aardbevingen. Het is vooralsnog geen wettelijke eis dat een constructie na een verbouwing aan de Meijdam-norm voldoet. Dan moet die constructie weliswaar voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit, waarin aan meerdere normen wordt gerefereerd, maar daarin wordt niet verwezen naar de eisen aan de constructieve capaciteit bij aardbevingen, zoals beschreven in NPR 9998.

Een verbouwing kan ook ondeskundig zijn uitgevoerd. Zo kan de aardbevingsbestendigheid van een gebouw ernstig zijn aangetast door de verwijdering van een dragende muur, door doorgezaagde balken of door verwijdering van trekelementen onder kapconstructies. Verbouwingen kunnen daardoor leiden tot normoverschrijdingen. Dit is dan ook -niet voor niets – een aspect waarnaar in het LOOV-proces wordt gekeken. 

5.2 De aannemelijkheid dat de gebouwen buiten de scope aan de Meijdam-norm voldoen

Wij komen in totaal tot vier constructieve kwetsbaarheden die bij gebouwen buiten de scope mogelijk nog kunnen leiden tot overschrijdingen van de Meijdam-norm:

  1. Metselwerkwanden die relatief kwetsbaar zijn voor uit-het-vlak bezwijken, met grote gevolgen van bezwijken.
  2. Relatief kwetsbare inpandige rookkanalen die bij instorting voortschrijdende instorting kunnen veroorzaken in oudere, grotere gebouwen (zoals traditionele boerderijen).
  3. Constructieve kwetsbaarheden door constructieve schade.
  4. Constructieve kwetsbaarheden als gevolg van een verbouwing.

Het volgende is van belang voor de vraag of en waar deze vier constructieve kwetsbaarheden voorkomen.

Ten eerste: de twee kwetsbare constructieve elementen in gebouwontwerpen (1 en 2) kunnen gemakkelijk onopgemerkt blijven. Zoals uit onze beschrijving van de huidige identificatieprocessen in hoofdstuk 4 blijkt, wegen zij onvoldoende mee in de SDRA, spelen zij geen rol in de verrijking bij de SDRA, zijn bewoners niet toegerust om ze te herkennen en zijn de ingangscriteria van LOOV op dit vlak nu te restrictief.

Ten tweede: de constructieve kwetsbaarheden die ontstaan door schade of een verbouwing (3 en 4) komen via het AOS-proces en LOOV in beeld. Er zijn geen aanwijzingen dat ernstig verzwakte gebouwen momenteel op grote schaal onopgemerkt blijven. Wanneer de identificatieprocessen worden aangepast zoals wij zullen voorstellen, zal de kans dat deze kwetsbaarheden worden gemist bovendien verder afnemen.

Ten derde: wij hebben de gebouwen (gebouwtypen) beschouwd die in het Groningse aardbevingsgebied voorkomen. Wij leiden daaruit af dat de vier constructieve kwetsbaarheden niet alleen kunnen voorkomen bij vrijstaande metselwerkwoningen en traditionele Groningse boerderijen. Dit komt vooral omdat:

Dit resulteert in het volgende antwoord op de eerste deelvraag: het is nu nog niet voldoende aannemelijk dat de gebouwen buiten de scope aan de Meijdam-norm voldoen.

Moet iedereen buiten de scope zich afvragen of zijn huis niet op norm is?

Nee. Onze constateringen betekenen ook dat het voldoende aannemelijk is dat gebouwen buiten de scope die geen van de vier constructieve kwetsbaarheden bevatten wél aan de Meijdam-norm voldoen. Er is geen aanleiding om dat nader te toetsen.

Er is vooralsnog ook geen aanleiding om de gebouwen nader te beschouwen die de twee kwetsbare constructieve elementen in het gebouwontwerp wél bevatten (kwetsbare metselwerkwanden of kwetsbare rookkanalen), maar buiten de 0,1g PGA-contour vallen. Ook daarvan acht het ACVG het vooralsnog aannemelijk dat zij aan de Meijdam-norm voldoen. Dat kan definitief blijken uit de analyse van de eerste resultaten van de actieve opsporing binnen de 0,1g PGA-contour en de kennis die langs een andere weg wordt ontwikkeld, bijvoorbeeld voor een uniforme wandenaanpak.30

Wij hebben verkend of het mogelijk is om ook inzicht te geven in de aantallen gebouwen buiten de scope waarop onze bevindingen betrekking hebben. Daarbij hebben wij onder andere de NCG geraadpleegd en op uitgebreide schaal – met behulp van data-analisten,  TU Delft en met gebruikmaking van de Exposure Database via Arup – de beschikbare data geanalyseerd. De door ons geïdentificeerde kwetsbaarheden zijn echter niet, of slechts indirect, herleidbaar naar de verschillende beschikbare databases.

Daarmee komt er een onvoldoende sluitend beeld naar voren om in dit advies verantwoord op te nemen. Wel is ons beeld van wat van deze kwetsbaarheden overblijft buiten de scope, zowel in aantal als in risico, van een aanmerkelijk andere en kleinere orde dan de aantallen gebouwen en daarbij benodigde versterkingsmaatregelen in de huidige scope. Met het uitvoeren van de acties om de gebouwen te identificeren, die wij hierna zullen beschrijven, zal snel een beter inzicht ontstaan.

5.3 Handelingsperspectief voor het identificeren van eventuele risicovolle gebouwen buiten de scope

Wij constateren dat er gebouwen buiten de scope kunnen zijn gebleven die niet aan de Meijdam-norm voldoen. Het is nodig dat de overheid daarop actie onderneemt door:

Deze acties lichten wij hieronder nader toe. In 5.3.3 zijn deze in een tabel weergegeven. De werkzaamheden aan de huidige scope moeten onverminderd doorgaan en prioriteit hebben. Deze acties moeten gezien worden als een aanvulling op die bestaande versterkingsoperatie.

5.3.1 Aanpassing bestaande identificatieprocessen: LOOV, AOS en schade

De identificatieprocessen kunnen in hun huidige vorm in een enkel geval de gebouwen met de vier constructieve kwetsbaarheden over het hoofd zien of ten onrechte uitsluiten. Een snelle verbetering kan worden bereikt door enige aanpassingen. Voor het opsporen van verzwakte gebouwen door schade of verbouwingen bieden aangepaste processen het meeste perspectief. Bij LOOV zullen ook de gebouwen die in het verleden ten onrechte niet zijn beschouwd of doorgeleid daarom opnieuw moeten worden bezien.
 
Van de identificatieprocessen die wij in hoofdstuk 4 beschreven, moeten er drie worden aangepast: LOOV, AOS en schade.

LOOV

LOOV is bedoeld om een gebouw waarvan de eigenaar vermoedt dat het niet aan de norm voldoet nader te beschouwen. Op dit moment blijken bewoners en anderen de belangrijkste constructieve kwetsbaarheden niet te herkennen. Wanneer zij daar beter toe in staat gesteld worden, met bijvoorbeeld een checklist met aandachtspunten, kunnen de kwetsbare gebouwen buiten de scope mogelijk alsnog worden gevonden. Aanvullend is het nodig dat de twee kwetsbare constructieve elementen in het gebouwontwerp (de door ons omschreven metselwerkwanden en rookkanalen) vanaf nu worden meegenomen bij de beoordeling van LOOV-aanvragen. LOOV-meldingen die in het verleden om deze reden ten onrechte zijn afgewezen, moeten opnieuw worden bekeken.

AOS

Via het AOS-proces kunnen gebouwen die mogelijk niet aan de Meijdam-norm voldoen (beter) aan het licht komen. Gegrond verklaarde AOS-meldingen worden doorgeleid naar de NCG, waarna zij kunnen worden getoetst aan deze norm. Uiteraard is het belangrijk dat de NCG de uitvoering van het proces voor de behandeling van deze meldingen gaat oppakken. Bij ongegrond verklaarde AOS-meldingen gebeurt doorgeleiding naar de NCG nu niet, terwijl ook daarbij sprake zou kunnen zijn van een overschrijding van de Meijdam-norm. Door bij deze meldingen te bekijken of de seismische weerstand mogelijk is aangetast, kan extra zekerheid worden verkregen dat de gebouwen buiten de scope aan de norm voldoen. Wanneer schade-inspecteurs bovendien beter worden toegerust om AOS’en te herkennen, kunnen langs deze weg mogelijk meer gebouwen met constructieve kwetsbaarheden in beeld komen.

Schade

De afhandeling van schademeldingen door het IMG staat los van de versterkingsoperatie. Het is wenselijk dat het IMG bij gegronde vermoedens dat een gebouw niet aan de Meijdam-norm voldoet, een signaal afgeeft aan de NCG en/of aan gemeenten. Dat is echter niet genoeg. Of een schade het seismisch risico van gebouwen dusdanig beïnvloedt dat de norm wordt overschreden, is op basis van de huidige kennis namelijk vaak onduidelijk. Het ACVG vindt het dan ook belangrijk dat de kennislacune omtrent schade en constructieve veiligheid wordt verkleind, zodat bij schademeldingen eenvoudig kan worden vastgesteld of er aanleiding is om een gebouw toe te voegen aan de scope. Het nadere onderzoek naar de schadeparameter bij TU Delft kan praktisch bruikbare resultaten opleveren over de gebouwen met schade die relevant zijn voor de scope. Als dat het geval is, zullen die inzichten omgezet moeten worden naar een zorgvuldig en toepasbaar proces bij het IMG en de NCG.

5.3.2 Actief screenen van de gebouwen buiten de scope

De belangrijkste actie is wat ons betreft dat de overheid actief gaat zoeken naar de door ons naar voren gebrachte constructieve kwetsbaarheden. Dit kan via een screening. De hiervoor genoemde identificatieprocessen vereisen namelijk een actieve rol van de gebouweigenaar, of andere melder, die vaak de vereiste kennis niet heeft om een constructieve kwetsbaarheid te herkennen. Het is bovendien ongewenst om een gebouw in de toekomst pas in beeld te krijgen, wanneer een (vermoeden van een) AOS bestaat of constructieve kwetsbaarheden voor de bewoner zichtbare consequenties hebben. Bovenal is het de verantwoordelijkheid van de overheid om de veiligheid bij gaswinning te borgen, waardoor de inzet niet mag worden beperkt tot aanpassing van de huidige processen.
 
De screening is vooral bedoeld voor het identificeren van de kwetsbare constructieve elementen in het gebouwontwerp (inherente kwetsbaarheden). Dit zijn de metselwerkwanden die relatief kwetsbaar zijn voor uit-het-vlak bezwijken met grote gevolgen van bezwijken en relatief kwetsbare inpandige rookkanalen die bij instorting voortschrijdende instorting kunnen veroorzaken. De screening is niet het goede instrument voor het identificeren van gebouwen die in de loop van de tijd zijn verzwakt. Die kunnen (op dit moment) niet worden gevonden op basis van bijvoorbeeld data uit openbare registers of informatie bij gemeenten. Zoals in paragraaf 5.3.1 gesteld, biedt de aanpassing van processen hiervoor betere mogelijkheden.
 
Wij adviseren om de opzet en uitvoering van de screening onder te brengen bij een taskforce onder regie van de NCG, maar wel zodanig dat de reguliere werkzaamheden van de NCG onverminderd kunnen doorgaan. In de taskforce moeten wetenschappelijke kennis (TNO, TU Delft) en ervaring met de uitvoering (de Regio, de NCG, consultants) aanwezig zijn en is snelle toegang tot alle relevante data een vereiste om de screening te kunnen vormgeven.
 
De screening kan zich initieel richten op het gebied waarbinnen de seismische belasting hoger is dan 0,1g PGA (herhalingstijd 475 jaar). Daarbuiten verwachten wij vooralsnog niet dat de constructieve kwetsbaarheden tot een overschrijding van de Meijdam-norm zullen leiden. De taskforce moet monitoren of de resultaten van deze zoekactie aanleiding geven om ook de gebouwen te identificeren die zich bevinden in het gebied waarbinnen de seismische belasting lager is dan 0,1g PGA (maar hoger dan 0,05g PGA, herhalingstijd 475 jaar). Als de grenswaarde van 0,1g PGA op basis van nadere inzichten wordt verlaagd, dan zal de oppervlakte van het gebied en daarmee het aantal mogelijk risicovolle gebouwen sneller dan lineair toenemen.
 
In de screening verdienen drie typen gebouwen in het bijzonder de aandacht. Wij verwachten namelijk dat de geïdentificeerde constructieve kwetsbaarheden die tot uit-het-vlak bezwijken kunnen leiden vaker voorkomen bij oudere gebouwen in metselwerk met houten verdiepingsvloeren en een houten dakconstructie dan bij jongere gebouwen waar betonvloeren leiden tot meer bovenbelasting op de wanden. Specifiek verwachten wij ze vaker aan te treffen bij:

Wij adviseren de taskforce de ruimte te geven om de zoekrichtingen van het ACVG nader te preciseren, dan wel aan te vullen. Daartoe kan gebruik worden gemaakt van de kennis die over het uit-het-vlak bezwijken wordt opgedaan bij de eerste screening, maar ook van de kennis die parallel ontwikkeld moet worden om een beter inzicht te krijgen bij welke PGA-waarde een kwetsbaarheid al dan niet tot overschrijding van de Meijdam-norm leidt. Denk hierbij aan het uitvoeren van berekeningen aan dergelijke kwetsbaarheden onder ongunstige omstandigheden (worst cases), of het analyseren van al beschikbare versterkingsadviezen die zijn opgesteld op basis van nauwkeurige berekeningen en de meest recente versie van de NPR. Deze kennis kan ook worden opgedaan bij de ontwikkeling van een uniforme wandenaanpak die wij bepleiten. Dit type onderzoek kan niet alleen de identificatie verbeteren, maar kan uiteindelijk ook de beoordeling van de kwetsbaarheden beter mogelijk maken en de kennislacune rondom schade verkleinen.

5.3.3 Samenvattend

In tabel 1 is weergegeven hoe de verschillende constructieve kwetsbaarheden zijn op te sporen.

Tabel 1. Manieren om de door het ACVG geïdentificeerde constructieve kwetsbaarheden op te sporen.